In alle teksten van deze les is sprake van een bepaalde manier van vertellen, ook wel vertelperspectief genoemd: de verteller weet van alle personen uit de verhalen wat ze denken, wat ze doen, hoe ze zich voelen, wat ze ruiken, wat ze zien, enz. Maar dat niet alleen. Hij heeft ook zelf nog een mening. Hij kan op ieder gewenst moment commentaar geven op zijn eigen verhaal, of zijn eigen personages. Hij vertelt wat hij belangrijk vindt en wat niet. En híj bepaalt wanneer hij dat allemaal aan zijn lezers vertelt. Op deze manier kan hij behoorlijk wat invloed uitoefenen op de lezers. Hij kan ze (ongemerkt) overtuigen van zijn idee over wat goed is en wat niet, wat begerenswaardig is en wat je nooit zou moeten willen. We noemen deze manier van vertellen de ‘auctoriale vertelwijze’.
De Bataaf als student
Op tal van plaatsen is in de verschillende boeken te lezen dat Batavieren er niets aan konden doen dat hun levenswijze zo ‘primitief’ was: als ze maar in een andere tijd hadden geleefd, zouden ze de zaken anders hebben aangepakt, waardoor ze nóg navolgenswaardiger zouden zijn geweest. Want nieuwe inzichten waren wel degelijk aan hen besteed. Dat is voor opvoeders uit de negentiende en begin twintigste eeuw heel belangrijk.
We zagen in het allereerste fragment van deze les al dat Batavieren wisten dat ze moesten werken voor hun brood, terwijl dat inzicht hen nog niet eens via de was bijgebracht. Een ander voorbeeld van (hun werklust én) de overtuiging dat ze ongetwijfeld hadden geprofiteerd van de beschaving als die er was geweest:
Zijn zusters luisterden aandachtig, maar vergaten daarbij haar werk niet. Achter zich hadden ze een grooten hoop vlas[foot]vlas: grondstof om linnen van te maken.[/foot] liggen, dat ze met de hand tot draden sponnen. Waren ze reeds met het spinnewiel bekend geweest, haar arbeid zou vlugger en wellicht ook beter gegaan zijn; maar ’t was toch verwonderlijk, in hoe korten tijd ze een grooten uit hout gesneden klos vol werkten. Ze legden hem in een mandje naast zich en begonnen met een tweeden; zoo slonk langzaam de stapel.
Uit: E.J. Blekkink, Verax, de jonge Bataaf (1905), p. 33-34.
Zoals Batavieren niet van nature maar alleen door omstandigheden primitief waren, zo waren ze ook geen verstokte ongelovigen. Ze gingen zelfs uitermate plichtsgetrouw en verantwoordelijk met hun eigen godsdienst om. Ze waren zo bekend met heilige zaken, dat de kans groot was dat ze wel ‘bekeerd’ zouden kunnen worden als ze eenmaal met het ‘ware geloof’ in aanraking zouden komen. Hier kwam het uiteindelijk niet van, omdat deze eerste inwoners van Nederland niet meer als aparte stam bestonden, toen de zendelingen in dit gebied het kwamen prediken.
Je kunt de Batavieren vergelijken met de negentiende-eeuwse kinderen: beide groepen stonden aan het begin van hun ontwikkeling. Ze moesten nog veel leren. Deze vergelijking tussen kinderen en primitieve volkeren sloot precies aan bij de uit die tijd. De Batavieren stonden open voor nieuwe ideeën, volgens de oude leer- en leesboeken. Niet alleen voor eventuele (toekomstige) godsdienstige overtuigingen, maar ook voor nieuwe inzichten op andere terreinen. Dat blijkt duidelijk uit het feit, dat ze door hun omgang met de op allerlei vlakken dingen bijleerden – ze namen (een deel van) de over. En ze werden daar beter van. Ook dat wordt in de boeken aan ons verteld.