, ook wel Odin genoemd, was de oppergod van de . De verhalen over de Germaanse goden staan in de Edda, een IJslands boek dat in een verhalende en een berijmde versie is overgeleverd. waakte over goden en mensen. Vaak kwam hij in vermomming naar de aarde. Hij had dan een breedgerande hoed op, zodat het niet opviel dat hij eenogig was, en een wijde mantel aan. bereed Sleipnir, een achtbenig paard dat kon vliegen. Op zijn schouder zaten Hugin en Munin, twee zwarte raven, die hem influisterden wat er in de wereld gebeurde.
Het huidige Nederlandse Sinterklaasfeest zou een ombuiging zijn van het midwinterfeest van de , nadat Europa christelijk werd. werd compleet met mantel, baard en paard ingeruild voor Sinterklaas. Zijn informanten, de zwarte raven, werden vervangen door zwarte Pieten, die ook precies weten wat er zich in de mensenwereld afspeelt en dat hun baas influisteren. had een speer, Sinterklaas een staf. En er is nóg een overeenkomst: gaf aan de mensen de runentekens, heilige letters. Sint Nicolaas geeft chocoladeletters.
Batavieren achten dapperheid in de strijd hoger dan naastenliefde, dat blijkt uit het vorige fragment. Ze hebben bovendien een wel heel vreemd beeld van de hemel. Maar ze kunnen niet anders, want ze weten nog niet beter. ‘Wij wel!’, zou je daar meteen achteraan moeten lezen. Wij, negentiende-eeuwse kinderen, zijn opgevoed met de . Wij hebben daaruit geleerd dat we niet moeten vechten, maar dat juist liefde het belangrijkste gebod is – ‘God boven alles en de naaste als onszelf’. Dat staat niet letterlijk in de tekst, maar het staat er wél!
In deze les is tot nu toe gebleken dat de Batavieren primitief en waren – want ze waren –, en dat ze nog dicht bij de natuur stonden. Ze waren nog niet zo ver in ontwikkeling als wij. Het was alsof ze regelrecht uit het kwamen. Ze waren nog onwetend over de ‘ware God’. Maar ze waren wel gelovig, ze hadden ontzag voor hun goden en , ze geloofden in een hiernamaals en ze voerden hun uit.
En daarmee zijn we bij het derde kenmerk van de Bataafse natuurkinderen: de Bataaf als student.
Opdracht 4
Lees de tekst van Odo, de Batavenknaap (p. 116-117), waarin verteld wordt over het geloof van de Germanen, nog eens. Laat in deze tekst zien waar de verteller overgaat van het vertellen van de situatie naar het vertellen van zijn eigen informatie. Let op het woordgebruik en de grammatica in de tekst. Waarin kun je de mening van de schrijver terugvinden?