Les 4 Batavieren in stijl

De orale traditie

In de tijd dat De Hollandsche natie verscheen, werd poëzie voornamelijk geschreven om voor te dragen aan publiek. De tekst moest dus hardop voorgelezen worden en was in eerste instantie niet bedoeld om in stilte te lezen. Een gedicht werd dan ook geschreven vanuit het besef dat het voorgedragen diende te worden. De lange uithalen en het grote aantal stijlfiguren in De Hollandsche natie laten zien dat ook schreef met de weet dat zijn werk voorgedragen moest worden. Vooral herhaling van woorden (repetitio) is een stijlfiguur dat (en andere dichters uit deze periode) gebruikten voor de voordracht. Door herhaling blijft een gedicht beter bij het publiek hangen en het gedicht zit hierdoor ook sneller in het geheugen. Het gebruik maken van stijlfiguren was niet alleen voor een manier om vanuit de ‘orale traditie’ te schrijven, vele dichters schreven rond 1800 volgens dit principe. Door gebruik te maken van al deze stijlfiguren probeert de auteur het luisterende publiek alert te houden, te raken op emotioneel vlak en daarnaast de boodschap (dus het onderwerp) over te brengen.

Rijm, ritme en vorm
a. De strofen (coupletten) zijn ongelijk van lengte: de eerste strofe heeft 5 regels, strofe 2 en 3 hebben elk 10.
 
b. De regels hebben een duidelijk metrum – je kunt ze ‘opdreunen’ (of zingen). Probeer ze maar eens in een ritme te zeggen, met de klemtoon op de cursieve lettergrepen:
Dat hij verga,
die diep verbasterd,
Den vaderlandschen grond miskent,
Den grond van zijn geboorte lastert,
En ’t heilig graf der vaadren schendt!
N.B. Regel 4 past helemaal niet in het metrisch schema. Dat is niet voor niets. De aandacht van de lezer wordt er extra door getrokken. En dat wil ook: het gaat immers over de uitstorting van het gevoel, over de taak van de dichter!
 
c. De regels hebben eindrijm. Als je elke rijmklank voorziet van een letter, waarbij de klank die hetzelfde is als een vorige dezelfde letter krijgt, kun je een schema van maken van dit rijm. Dus (bij elke strofe opnieuw bij a begonnen):
Strofe 1: snaren (a) – rond (b) – scharen (a) – harpenaren (a) – grond (b) → a-b-a-a-b
Strofe 2: a-b-a-b-c-c-d-e-e-d
Strofe 3: a-b-a-b-c-c-d-e-e-d
Je ziet dat de rijmschema’s van strofe 2 en 3 gelijk zijn. Daarbij is er een afwisseling tussen staand rijm, waarbij de laatste lettergreep rijmt (grond – rond) en slepend rijm, waarbij de voorlaatste lettergreep rijmt (snaren – scharen).
 
d. Er komen ook andere soorten rijm in voor. Je moet dan letten op alle woorden die dicht bij elkaar staan, niet per se op de laatste woorden van een regel:
– Alliteratie of beginrijm – woorden beginnen met dezelfde letter.
r. 1-2 barst los, bezielt, bosschen
r. 3-4 hart, heft, harpenaren; gewijde, Wodans
r. 8-9 grond, graf
– Klinkerrijm – klinkers rijmen op elkaar:
r. 1-2 los, bosschen
r. 8-9 lastert, graf
r. 9-10 vaadren, maar, slaaf, saven
– Gelijkrijm – woorden die precies hetzelfde zijn staan dicht bij elkaar:
r. 11-16 Zijn, zij, zijn, zij, zijn

(1767-1813) Jan Frederik Helmers was een Nederlands dichter en rijk zakenman. In zijn gedichten uitte hij bewondering voor de renaissance. Zijn gedicht De Hollandsche natie uit 1812 bracht hem in problemen met de Franse bezetter.
(1767-1813) Jan Frederik Helmers was een Nederlands dichter en rijk zakenman. In zijn gedichten uitte hij bewondering voor de renaissance. Zijn gedicht De Hollandsche natie uit 1812 bracht hem in problemen met de Franse bezetter.
(1767-1813) Jan Frederik Helmers was een Nederlands dichter en rijk zakenman. In zijn gedichten uitte hij bewondering voor de renaissance. Zijn gedicht De Hollandsche natie uit 1812 bracht hem in problemen met de Franse bezetter.
(1767-1813) Jan Frederik Helmers was een Nederlands dichter en rijk zakenman. In zijn gedichten uitte hij bewondering voor de renaissance. Zijn gedicht De Hollandsche natie uit 1812 bracht hem in problemen met de Franse bezetter.